De Wedstrijd
Een wedstrijd bestaat uit negen innings, dit zijn perioden waarin elk van beide ploegen eenmaal slagpartij en eenmaal veldpartij is. Alleen de slagpartij kan punten behalen.
De leden van de veldpartij hebben allen een veldpositie ingenomen. De werper gooit bovenhands; dan heeft de bal meer snelheid dan bij een onderhandse worp. De werper werpt de bal in de richting van de slagman. Deze slaat hem met het slaghout het veld in en rent vervolgens naar het eerste honk, vandaar naar het tweede, derde en thuishonk, bij het bereiken waarvan hij een run (punt) heeft gemaakt.
De werper moet de bal steeds zodanig gooien dat deze het thuishonk passeert op een hoogte die wordt begrensd door de breedte van de slagplaat en de schouders en knieën van de slagman (‘strike-zone’).
Als drie spelers van de slagpartij ‘uit’ zijn, wisselen veld- en slagpartij. De ploeg die na negen innings de meeste punten heeft, is winnaar. Bij gelijke stand na negen innings wordt steeds een slagbeurt voor beide ploegen verder gespeeld. In Nederland duurt een wedstrijd echter maximaal twaalf innings.
Uittikken
Als er geen sprake is van een gedwongen loop, moet de honkloper worden uitgetikt als hij geen contact heeft met een honk. Als hij wel in een gedwongen loop situatie is kan hij natuurlijk uitgetikt worden maar dat hoeft niet persé. Het is voldoende als een speler van de tegenpartij met de bal in de hand of handschoen met zijn voet het honk aantikt voordat de loper dat honk bereikt.
Als de slagman, nadat hij de bal geslagen heeft, naar het eerste honk rent verkeert hij altijd in een gedwongen loop situatie. Hij kan niet anders dan naar het eerste honk lopen. De eerste honkman, met één voet op het honk en met de handschoen open, staat klaar om de bal te vangen die bijvoorbeeld door de korte stop naar hem wordt toegegooid. Heeft hij de bal gevangen voordat de slagman het eerste honk kan aantikken dan is die slagman uit. Overigens mag de loper in die situatie op het eerste honk doorlopen. Dat wil zeggen dat de honkloper die probeert het eerste honk te bereiken een eindje mag doorlopen. Als hij het honk maar heeft aangeraakt. Hij kan bij het uitlopen niet worden uitgetikt terwijl hij toch het honk niet vast heeft. Dit mag echter alleen op het eerste honk. Als de veldspeler bij het uittikken de bal verliest dan betekent dat dat hij de bal niet echt goed vast had. De loper is dan safe.
Dubbelspel
Het dubbelspel is altijd heel spectaculair. Dat gaat bijvoorbeeld als volgt. Het eerste honk is bezet en de slagman slaat een lage bal richting korte stop. De loper op het eerste honk moet van het eerste naar het tweede honk. Hij zit dus in een gedwongen loop situatie.
De korte stop pakt de geslagen bal en gooit die naar de tweede honkman. Deze tikt, met de gevangen bal in zijn hand of handschoen, met zijn voet het tweede honk aan waardoor de loper komend van het eerste honk uit is en gooit vervolgens de bal razendsnel naar de eerste honkman. Vangt die de bal terwijl hij contact heeft met het honk voordat de slagman daar aankomt dan is ook de slagman uit. Er zijn dan door het veldteam twee spelers uitgemaakt.
Puntentelling
Alleen de aanvallende partij, de partij aan slag, kan punten scoren. Een slagman die, nadat hij de bal het veld heeft ingeslagen, moet altijd proberen veilig het eerste honk te bereiken. Daarna moet hij proberen via het tweede en derde honk de thuisplaat te bereiken. Lukt hem dat zonder dat hij wordt uitgetikt en voordat er gewisseld moet worden, scoort hij een punt.
Elke volgende slagman die via het eerste, tweede- en derde honk de thuisplaat bereikt scoort een punt. De veldpartij verdedigt zich op allerlei manieren. Dat begint bij de pitcher. Die probeert de bal zo te gooien dat de slagman er niet in slaagt hem weg te slaan.
Gooit de pitcher op de eerste slagman drie slagballen maar ziet de slagman geen kans de bal goed te slaan dan is die slagman uit. Er is dan één nul. Elke vangbal is ook een nul en ook elke speler die op de honken uitgemaakt wordt is een nul. Als er drie nullen zijn wordt er gewisseld.
De Uitrusting
Het basismateriaal van een honkballer bestaat uit een bal, een handschoen en een knuppel. Bovendien worden er bij honkbal speciale schoenen gebruikt. Deze worden ook wel spikes genoemd, omdat er scherpe punten onder zitten om beter grip op het gravel te kunnen krijgen.
De spelers die in een wedstrijd aan slag komen, moeten verplicht een slaghelm op doen. De catcher heeft bovendien een speciale uitrusting.
De handschoen
De handschoen is het belangrijkste onderdeel van de uitrusting. Het is ook heel persoonlijk. De handschoen vormt zich naar je hand en naar de manier waarop je hem gebruikt. Het is daarom niet prettig om de handschoen van een ander te gebruiken.
De catcher gebruikt een handschoen van een duidelijk ander model dan de andere spelers. Het is een grote en veel dikkere handschoen dan de anderen. Hij moet alle, meestal hard geworpen, ballen van de pitcher vangen.
Maar ook de handschoenen van de andere spelers in het veld zijn verschillend. De outfielders gebruiken hele grote handschoenen om de hoge verre ballen goed te kunnen vangen. Een infielder met uitzondering van de eerste honkman gebruikt juist weer een kleine handschoen omdat hij de bal weer heel snel uit zijn handschoen moet kunnen pakken om naar een andere speler te kunnen werpen.
De bal
De buitenkant van de bal die in de honkbalsport wordt gebruikt is van leer en ongeveer even groot als een tennisbal maar wel bijna zes maal zo zwaar. Het is een harde, massieve bal, die een omtrek heeft van 229 tot 235 millimeter en een gewicht van 141 tot 149 gram.
De knuppel
Het is heel belangrijk om een knuppel te gebruiken die bij je past. De keuze van de knuppel die je het beste kan gebruiken, is afhankelijk van je lengte, je gewicht, je kracht en snelheid. Er bestaat dus geen standaardregel.